Verbeteren en versnellen met experimentele woningbouw
Eind jaren ‘60 van de vorige eeuw wilde men de eentonigheid van de nieuwe woonwijken met grote galerijflats doorbreken. Daarvoor werd het rijksprogramma Experimentele Woningbouw in het leven geroepen. Vernieuwende ontwerpen voor woning, woonvorm of woonomgeving met een betere kwaliteit, kregen subsidie en het predicaat ‘Experimenteel Woningbouwproject’. In Zoetermeer staan maar liefst drie van de 64 in Nederland gerealiseerde experimentele projecten: Woondekken en Het Pleintjesplan in Meerzicht en de Terrasflat in Palenstein.
Men sprak in die tijd van ‘flatneurose’, maar ook de eengezinswoningen waren behoorlijk monotoon, vertelt onderzoeker Marcel Barzilay (Barzilay + Ferwerda Architectuur + Stedenbouw) in de lezing ‘Experimentele Woningbouw’ op 18 september 2018. Samen met zijn collega Ruben Ferwerda onderzoekt hij de Nederlandse Experimentele Woningbouw. De geschiedenis van dit rijksprogramma (1968-1980) is nauw verbonden met Zoetermeer.
Kwaliteit woonomgeving belangrijk in Zoetermeer
Zowel minister W. Schut (Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) die het initiatief nam voor het programma Experimentele Woningbouw, als S.J. van Embden die daarbij betrokken was als stedenbouwkundige, waren ontwerpers van het structuurplan voor groeikern Zoetermeer. Er werd in dat plan gekozen voor bouwen in hoge dichtheid zodat het groene hart open kon blijven. Ook in Zoetermeer werden daarom in eerste instantie veel galerijflats gebouwd. Daarbij werd al snel geëxperimenteerd met parkeervoorzieningen zoals het (later afgebroken) dek met een zwembad van architect Leo de Jonge.
Deze aandacht voor de kwaliteit van de woonomgeving leidde ertoe dat men verder ging met experimenteren. Met dezelfde hoge woningdichtheid als bij de galerijflats werden vervolgens in het Pleintjesplan (1968 – 1972 ontwerp Leo de Jonge) laagbouwwoningen gebouwd. De parkeerdekken bij de galerijflats boden inspiratie voor het ontwerp van de Woondekken (1972 – 1975 ontwerp A. Alberts i.s.m. L. Torn en Ir. N.A. Versluijs) in Meerzicht. Ook hier werd gebouwd in hoge dichtheid terwijl de kwaliteit van de woonomgeving hoog was, omdat de auto’s uit het zicht werden gehouden.
Naast een innovatieve stedenbouwkundige opzet waren ook de bouwmethode en de plattegronden van het Pleintjesplan en de Woondekken bijzonder. Met split-level en patiowoningen en keuzevrijheid van de indeling voor de bewoners. Ook was er aandacht voor bewonersparticipatie, sociale cohesie en aanpasbaarheid van de woningen. De Terrasflat (1972 – 1978 ontwerp W. Davidse) in Palenstein is vooral interessant omdat hier geen galerij werd gerealiseerd, maar de appartementen rondom het trappenhuis liggen. Zo heeft het gebouw geen voor of achterkant. Door de ingenieuze draaiing van de verschillende plattegronden ontstonden mooie grote terrassen en een boeiende ruimtelijkheid.
Experimenten als aanjager voor kwaliteit
Deze experimenten uit de vorige eeuw hadden een groot effect, omdat het niet alleen ging om ideeën, maar er gebouw gebonden subsidie was. De experimentele woningen werden daadwerkelijk gebouwd en kregen ook veel navolging. Het woonerf (Pleintjesplan) werd een gangbare manier van bouwen. De plattegrond van de Terrasflat met een centraal trappenhuis met lift werd later populair, nadat Rem Koolhaas de Urban Villa met een vergelijkbare opzet introduceerde. De woondekken zijn later niet alleen toegepast in Buytenwegh, maar ook in Arnhem en veel andere Nederlandse plaatsen.
Al kenden deze principes ook nadelen, het programma Experimentele Woningbouw heeft er mede toe geleid dat er in Nederland een grote omslag in de bouw tot stand kwam. Waar in de eerste helft van de jaren ‘60 nog 75% van de nieuwe woningen bestond uit galerijflats, was dat percentage een paar jaar later gedaald tot slechts 25%. Zo werd de doelstelling gehaald om met beperkte middelen kwaliteit te stimuleren.
Nu in 2018, is de vraag naar woningen groot. Hoe kan ervoor gezorgd worden, dat er niet alleen aandacht is voor snelheid en grote aantallen, maar ook voor de kwaliteit van woning en woonomgeving? Sinds kort is het binnen de Crisis- en herstelwet mogelijk woningbouwprojecten te versnellen met experimentele plannen.
Hoe bescherm je vernieuwende ideeën?
De wijken uit de jaren ‘70 zijn na 50 jaar toe aan groot onderhoud en daar komt de verduurzamingsopgave nog bij. Welke kwaliteiten van deze bijzondere experimentele projecten zouden behouden moeten worden? Het gaat niet altijd (alleen) om de architectonische kwaliteit. Van veel grotere waarde zijn de ideeën die aan de architectuur en het stedenbouwkundige plan ten grondslag liggen. Bescherming door aanwijzing als (gemeentelijk) monument lijkt daarom niet direct voor de hand liggend. Met uitzondering wellicht van de Terrasflat? Door de plannen aan te merken als beschermd stadsgezicht kunnen in ieder geval de karakteristieke waarden goed vastgelegd worden.
De Rijksdienst voor het Culrureel Erfgoed (RCE) onderzoekt hoe bijzondere gebouwen vanaf 1965 het beste beschermd kunnen worden. De Koepeltjesbuurt in Meerzicht is al beschermd stadsgezicht. De Koepeltjeswoningen kwamen toen niet in aanmerking als Experimenteel woningbouwproject omdat het premie A woningen waren. Een vergelijkbaar project van dezelfde architect Benno Stegeman in Nuenen kreeg het predicaat wel.
Over Zoetermeer #02
De lezing Over Zoetermeer #02 Experimentele Woningbouw vond plaats op 18 september 2018 in het Forum Zoetermeer. Organisatie: ArchitectuurPunt Zoetermeer i.s.m. Historisch Genootschap Oud Soetermeer.
Over het onderzoek Experimentele woningbouw:
Het onderzoek van Barzilay + Ferwerda is onderdeel van de Verkenning Post 65, het onderzoeksprogramma naar erfgoed van de periode na 1965, van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De RCE onderzoekt hoe er met het erfgoed uit die periode moet worden omgegaan. Fase 1 van het onderzoek is vastgelegd in de publicatie ‘Predicaat experimentele woningbouw 1968-1980’.
In fase 2 van het onderzoek wordt nu gewerkt aan casestudies van een aantal van de 64 geïnventariseerde projecten. Waaronder een project met woondekken in Arnhem. Met behulp van deze casestudies reflecteren de onderzoekers op de betekenis en waarde van deze projecten en de thema’s/onderwerpen waarmee destijds is geëxperimenteerd. Daarbij wordt gezocht naar welke ontwerpoplossingen en -strategieën benodigd zijn om met deze projecten en soortgelijke om te gaan in de toekomst, maar ook welke lessen er uit te trekken zijn voor de hedendaagse praktijk. Daarmee vormt het ook een reflectie op de rol van de architectuur en stedenbouw in de woningbouw- en verduurzamingsopgave waar Nederland nu voor staat.